- neu
- neu1〈bijvoeglijk naamwoord〉1 nieuw ⇒ nog niet gebruikt2 nieuw ⇒ tot nog toe onbekend3 nieuw ⇒ recent, modern4 nieuw ⇒ ander, volgend5 nieuw ⇒ vers, pas gekweekt♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 nicht mehr ganz neu sein • er niet meer zeer jong uitzien 〈m.b.t. personen〉〈informeel〉 ein Zimmer auf neu einrichten • een kamer zo inrichten dat ze er weer nieuw uitziet〈economie〉 neu für alt • nieuw in ruil voor oud2 die neue Literatur • de nieuwe, moderne literatuurein neuer Mensch geworden sein • een ander mens geworden zijndie neu(e)ste Mode • de laatste modedie Neue Welt • de Nieuwe Wereld〈informeel〉 der Neue • de nieuwe 〈medewerker, collega, leerling …〉3 neueren Datums • van jongere, recentere datumdie neu(er)en Sprachen • de moderne talenin neuester Zeit • de laatste tijdseit neuestem • sedert korte tijd4 eine neue Flasche Bier • een nieuwe fles bier, nog een fles bieraufs Neue, von neuem • opnieuw, nog eens5 neue Kartoffeln • nieuwe aardappelen¶ 〈informeel〉 was sind das für neue Moden? • wat zijn dat voor manieren?————————neu2〈bijwoord〉1 opnieuw ⇒ nogmaals2 pas, net ⇒ juist♦voorbeelden:1 ein Buch neu auflegen • een boek opnieuw drukken, herdrukkenneu gebacken • nieuwbakken, vers (gebakken)neu entstehen • in een nieuwe vorm ontstaan〈formeel〉 neu vermählt • pasgehuwd
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.